|
||||||||
|
Geïnspireerd door vooroorlogse blues en traditionele jazz, houdt de in New Orleans residerende gitarist, zanger, songwriter en producer Luke Winslow-King (LW-K) de geest van Mississippi John Hurt, Robert Johnson en andere vroege blueshelden, in ere. Hij deelde het podium met o.a. Pokey LaFarge, Jack White, Taj Mahal en de Rebirth Brass Band. LW-K is de onbetwiste ambassadeur van New Orleans’ rijke en kleurrijke cultuur. De in Cadillac, Michigan opgegroeide songwriter studeerde in de stad en kwam er uiteindelijk ‘vast te zitten’ toen zijn bandbus geplunderd werd. Sindsdien is dit de stad, die geldt als bakermat van de jazz en deltablues, waar hij zijn songs schrijft. De rest van de wereld is zijn podium. Het werk van LW-K is een eclectische mix die deltablues, volksmuziek, traditionele jazz en rootsrock & roll combineert. Zijn liedjes vermengen hedendaagse ideeën met stijlen uit vervlogen tijden en produceren een geluid dat zowel vertrouwd als origineel is. King heeft vier solo-albums opgenomen met het befaamde Chicago-label Bloodshot Records en is verschenen op opnames met George Porter Jr., Little Freddy King, Blue Gene Tyranny en Dr. John. In 2007 debuteerde LW-K met een titelloos album en in 2009 volgde "Old/New Baby". In 2012 tekent hij in Chicago bij Bloodshot Records, waar hij een jaar later "The Coming Tide" (2013) uitbrengt, gevolgd door "Everlasting Arms" (2014). In die periode trad LW-K op als trio met Esther Rose (zang, washboard) met wie hij van 2013 tot 2015 getrouwd was en Cassidy Holden (staande bas). In 2016 brengt LW-K "I’m Glad Trouble Don’t Last Always" uit, een album dat vooral sporen droeg van zijn scheiding met Esther Rose en zijn verhuis naar Michigan, om er voor zijn zieke vader te kunnen zorgen. Op zijn album "Blue Mesa" (2018) dat opgenomen is in Lari (Toscane), Italië, laat LW-K blijken dat hij zich blijft ontwikkelen. Hij is meer elektrisch gaan spelen en neigt wat nadrukkelijker naar de blues. Dat heeft ongetwijfeld ook te maken met zijn persoonlijke situatie. Zijn vorige album, "I’m Glad Trouble Don’t Last", was ook al 'blue', want daarop verwerkte hij het verdriet van zijn echtscheiding. Uit de songteksten op "Blue Mesa" blijkt dat hij die klap nog steeds niet helemaal heeft verwerkt, al is deze plaat wel iets meer optimistisch en gevarieerder dan het vorige album. Na 4 jaar wachten is er nu King's zevende album "If These Walls Could Talk", dat begin mei verscheen op het Memphis label Ghost River Records en blijft hij zoals we van LW-K gewoon zijn, zijn ruige wortels voortstuwen naar de voorhoede van de moderne artistieke gevoeligheid. LW-K heeft een lange weg afgelegd sinds zijn beginjaren als een ouderwetse folk/blues artiest. Hoewel de aanpak van de singer-songwriter verre van gelikt blijft, vinden we zijn wortels, de soul en rock van New Orleans in alle tien de nummers van deze nieuwe plaat terug. Van de soepele, met gospel doordrenkte R&B van "Don't Tell Me That I Don't Love You" tot de smachtende, zoete ballade "Lissa's Song" - een eerbetoon aan de overleden straatmuzikante Lissa Driscoll uit New Orleans (zij schreef mee aan enkele nummers op zijn vorige album) - King's greep en kennis op dit materiaal, is de sleutel tot de aantrekkingskracht ervan. Zelfs wanneer hij op zoek gaat naar een grimmige Mississippi Delta stemming, zoals in de John Lee Hooker-achtige riff die "Watch Me Change" aandrijft, houdt King's comfortabele en gruizige stem het nummer gecentreerd. Opener "Slow Sunday June" is een liefdeslied voor een dag, gewijd aan een moment waarop het licht door de kamer valt, wanneer de duiven koeren, wanneer de klokken luiden, wanneer golven de maan weerspiegelen. Het gaat over het vinden van verrassend simplistische bevredigende momenten van rust, pure momenten die we koesteren, maar die we niet kunnen plannen of regelen. Misschien zijn deze de ware essentie van het leven? Maar LW-K is schijnbaar ook gelukkig in een nieuwe relatie, zoals de tekst in "Love at First Sight" laat horen. Een vrolijke Roberto Luti duwt met een slide gitaar solo het soulvolle deuntje naar het meest radioklare item van de set, waar hij zijn genegenheid voor een partner bezingt met zo'n vreugde dat je niet anders kan dan meeleven. Hetzelfde geldt voor het door Little Feat geïnspireerde "Honeycomb", nog zo'n liefdesliedje dat zoet klinkt maar nooit zoetsappig. De meest opvallende track van de plaat is het titelnummer; ongewoon omdat het een virtuele herschrijving is van Don McLean's 'Vincent', samen met elementen van andere deuntjes van Elizabeth Cotten en Fats Domino's 'Blueberry Hill'. Het is een aangenaam liefdesliedje, maar waarom King ervoor koos om van anderen te plukken terwijl hij zelf een gecrediteerd schrijver is, is onduidelijk. Het afsluitende folk en poppy getint "Leaves Turn Brown" eindigt de set niettemin op een lieflijke noot, niet ver verwijderd van het werk van Ry Cooder, stijgt de zilveren slide van King boven de ingetogen instrumentatie uit. "If These Walls Could Talk" is het eerste album dat hij in Memphis heeft opgenomen (Al Green's legendarische organist Reverend Charles Hodges draagt bij aan een paar tracks), hoewel de beruchte vette groove van die stad hier geen belangrijk ingrediënt is, want de traditie laat hij hierbij echt niet varen, New Orleans stroomt door zijn aderen. Hoe dan ook, LW-K brengt ook de iets mindere songs, met een eerlijke, relaxte zang, zacht van binnen en net knapperig genoeg rond de randen om de muziek te omhullen met een subtiele eerlijkheid die nooit geforceerd of afgezaagd aanvoelt. Op "If These Walls Could Talk" brengt hij de vertrouwde smaken van country, blues en folk bij elkaar en laat het nog net iets toegankelijker klinken, iets wat hem gegarandeerd weer een hoop extra luisteraars gaat opleveren. Een artiest die zijn vorstelijke titel weer eens bewijst!
|